Deel 6, de kleine Rosalie wordt groot.

De kleine Rosalie wordt groot.

In de vorige twee hoofdstukken hebben we een korte beschrijving gezien van de geschiedenis van de AC4 en de AC6. AC staat voor (André Citroën) meestal afgekort tot C4 en C6.

De kleine Rosalie wordt groot.

André Citroën gebruikte de Autosalon van Parijs in 1932 om het aanbod van zijn auto’s volledig te vernieuwen. De C4 en C6 verdwijnen en er ontstaan ​​drie nieuwe families: de ‘8’, de ‘10’ en de ‘15’. Deze nieuwe generatie Citroën krijgt een ‘One-piece’ carrosserie die nog robuuster is dan de ‘All Steel’; het chassis wordt ook stijver door de toepassing van langsbalken en buisvormige dwarsbalken. De motor biedt niet echt iets revolutionairs, maar neemt natuurlijk het ‘Floating Engine’-principe over dat zes maanden voor de geboorte van de ‘8’, ’10’ en ‘15’ werd gelanceerd. De versnellingsbak daarentegen biedt voor het eerst bij Citroën het voordeel van twee gesynchroniseerde versnellingen. Als optie is op de ‘8’ en standaard op de ‘10’ en ‘15’  bovendien een vrijloop gemonteerd. De ‘8’ bestaat uit 7 carrosserieën, waarvan de touringcar en de cabriolet van SICAL komen. Kort na de sluiting van de Salon in 1932 werd een ‘10 Légère’ geboren. Hij heeft precies de carrosserie van de ‘8’, maar zijn motor is een 1767 cm3 in plaats van een 1452 cm3. Uiterlijk onderscheidt niets deze twee modellen, behalve de brandstofvulopening die bij de ‘10 Légère’ links achteraan verschijnt, aangezien deze variant een tank heeft aan de achterkant, terwijl die van de ‘8’ onder de motorkap blijft. Deze auto’s kregen vrij snel de bijnaam ‘Rosalie’ nadat één van hen klinkende records had gebroken in Montlhéry, onder de specifieke naam ‘Petite Rosalie’. Foto 01

De ‘10’ biedt evenals de ‘8’ een ruime keuze aan modellen: 15 in totaal, inclusief 2 met een carrosserie van SICAL. Het aantal van deze nieuwe carrosserieën was zo groot dat de technici geen tijd hadden om alle versies opnieuw te bewerken; dus behouden de 3 roadsters en de taxi de carrosserie en de spatborden van de vorige C4G’s. Aanvankelijk waren hun bumpers dubbelbladig zoals op de C4G’s, daarna – eind 1932 – werden ze afgestemd op die van de ‘10’ en kregen ze maar één blad. Tegelijk met de ‘10 Légère’, dus kort na het autosalon van oktober 1932, verscheen de ‘15 Légère’. De ‘15 Légère’ wordt aangedreven door de 6-cilinder motor van de ‘15’ en zijn carrosserie is van de ‘8’. Het resultaat is vrij bevredigend qua prestaties, maar qua wegligging… Het aanbod van de ‘15 Légère’-carrosserieën is vergelijkbaar met dat van de ‘10 Légère’; het bevat ook twee modellen gemaakt bij SICAL.

De stationwagen ‘15 Grand Luxe’ verscheen in het voorjaar van 1933. Topmodel ‘15’ volgt de C6G op. Het ontwerp is in grote lijnen afgestemd op dat van de andere Citroëns uit 1933 (carrosserie uit één stuk, buizenchassis, gesynchroniseerde versnellingsbak, enz.). Zijn 6-cilinder is natuurlijk van het type ‘Floating Engine’. Zijn carrosserie is dezelfde als die van de ‘10’ en het aanbod aan modellen blijft min of meer gelijk. Er verschijnen echter drie modellen op de ‘15’ die niet bestaan ​​op de ‘10’: de ‘Toutalu’ sedan (geërfd van de C6G en aan de buitenkant voorzien van een carrosserie van Million-Guiet), de stadscoupé en de coupé sedan. Maar deze laatste drie modellen hebben zeker nooit hele hoge koersen gehaald. In het voorjaar van 1933 creëerde Citroën een serie ‘15 Grand Luxe’ die alleen bestond uit Berlines, sedans en gezinsauto’s. Deze ‘15 Grand Luxe’ onderscheiden zich door hun meer verzorgde interieurafwerking en door enkele exterieurdetails: brede bumpers met verdiept profiel, kogelvormige koplampen, chromen omlijsting van het reservewiel.

De ‘8’ en ‘10 Légère’ op de Salon van Parijs van 1933 hebben praktisch dezelfde technische kenmerken als de modellen van het voorgaande jaar. Op deze show staat de ‘Petite Rosalie’ naast de ‘8’ en ‘10’ serie, omdat deze met glorie bekroonde auto de aandacht moest afleiden van het feit dat er dat jaar niet veel nieuws op de stand van Citroën stond. De wolken pakken zich samen boven de fabriek, de moeilijkheden worden elke dag groter en er wordt geprobeerd tijd te besparen door de voorbereiding van de Traction Avant te versnellen. Deze zou in 1934 worden uitgebracht en zou dan veel problemen moeten oplossen. We zien een ingrijpende reorganisatie van het aanbod van carrosserieën, met name dat van onderaannemers. Terwijl SICAL verdween, herontworpen carrosseriebouwer Manessius een serie van vijf modellen en creëerde Million-Guiet 2 ‘Toutalu’ -wagens.

De fabriek lanceerde een nieuwe torpedo en bood een uitgeklede versie van de ‘8’ saloon aan: de Demi-Luxe. De ‘8’ commerciële sedan verruilde zijn klapperende motorkap voor een eenvoudiger exemplaar met meerdere sleuven en kreeg twee achterluiken in plaats van een enkele deur. De nieuwigheden voor de ‘10’ beperken zich in 1934 tot de carrosserie. Er komen twee series Normal en Grand Luxe naar ontwerp van Manessius (5 wagens in de Normal reeks en 3 voor de Grand Luxe reeks) en Manessius (2 wagens ‘Toutalou’ van de ‘Grand Luxe reeks’. De fabriek zorgde voor de andere nieuwe modellen uit 1934: 3 torpedo’s (waarvan 1 commercieel) en 2 taxi’s. De Berline en de ‘10’ sedan hebben nu hun reservewiel aan de achterkant geplaatst in plaats van op het rechter voorspatbord. De 5 modellen van de serie ‘10 Grand Luxe’ volgen dezelfde behandeling als de ‘15 Grand Luxe’: ronde koplampen, brede geribbelde bumpers, reservewiel voorzien van een chromen wieldop. De ‘10 Grand Luxe’ modellen werden zeer weinig geproduceerd.

Tijdens de winter van 1933-1934 kwam de zogenaamde ‘aerodynamische’ mode in zwang. Veel fabrikanten pasten hun modellen daaraan aan om in te kunnen spelen op de trend van het moment. A. Citroën kon niet zo gemakkelijk van stijl veranderen; de aanzienlijke machinerieën die hij minder dan twee jaar eerder had geïnstalleerd om de ‘One-piece’ carrosserie te kunnen maken, weerhielden hem ervan om op dit moment een volledige herziening van zijn assortiment te overwegen. Vooral omdat de ‘8’, ‘10’ en ‘15’ een aangename lijn hadden, goed uitgebalanceerd, die gemakkelijk nog een jaar mee zou kunnen gaan, in afwachting van de geboorte van de Tràction Avant (die, André Citroën wist het, een silhouet zou krijgen dat dat van alle concurrenten zou gaan overtreffen). Voor het moment dacht men dan ook goed bezig te zijn door alle Citroëns te ‘moderniseren’ met kleine aanpassingen die de One-piece carrosserie niet aantasten. Zo verscheen in januari 1934 de serie ‘NH’ (Nouvelle Habillage = Nieuwe Huid). Vier maanden later, als de Traction Avant zou worden uitgebracht, zouden deze auto’s verder worden aangepast. Ze kregen onafhankelijke voorwielen, die al enkele jaren bestaan ​​bij Peugeot en vele andere concurrenten.

Net als de ‘8’ en ‘10 Légère’ kreeg de ‘10’ begin 1934 een nieuwe carrosserie en in mei 1934 onafhankelijke wielen. Onder de 19 modellen die in dit assortiment werden aangeboden, zijn er veel waarvan de productie zeker symbolisch is gebleven. Er zijn zeer weinig sporen van de ‘10 NH’ gebouwd door Manessius of Million Guiet; torpedo’s en de landaulettaxi met open kap achterin zijn ook zeer zeldzaam. De enige wijdverbreide modellen van de ‘10 NH’ zijn berlines, sedans, wagons, taxi’s met 6 ramen en commerciële voertuigen.

De ‘15 Légère’ en ‘15’ verschenen in een nieuwe uitvoering in januari 1934. De ‘15 Légère NH’ behoudt precies het carrosseriebereik van het vorige model, d.w.z. er zijn twee fabrieksmodellen (sedan en torpedo), vijf modellen met een carrosserie van Manessius, en twee modellen gebouwd door Million-Guiet (Toutalu-coaches). Het aanbod van ‘15 NH’ body’s is wat dunner vergeleken met de vorige ‘15’. Inderdaad, drie modellen die in normale afwerking bestonden (berline, sedan en familie) zijn nu alleen verkrijgbaar in Grand Luxe-afwerking. De ‘15 Légère NH’, ‘15 NH’en ’15 Grand Luxe’ krijgen in mei 1934 een voorwielophanging met onafhankelijke wielen, met torsiestaven zoals op de Traction Avant.

Zijn koetswerkreeks verliest een model: de zeer vertrouwelijke Coupé Conduite Interieure. Aan de andere kant zet de Coupé de Ville zijn carrière voort, nu uitgerust met twee reservewielen ingebed in de voorspatborden en beschermd door metalen hoezen. De acht andere lichamen blijven in de catalogus: drie worden rechtstreeks door de fabriek gemaakt, drie worden door Manessius aangekleed, twee komen uit de Million-Guiet-ateliers die tot het einde van de reeksen ‘8’, ‘10’, ‘15’ hun Toutalu-bussen blijven aanbieden. Het jaar 1934 markeert het einde van de samenwerking tussen Citroën en externe carrosseriebouwers.

 

02. Rosalie 8 1932 -1934
03. Rosalie 8 1932
04. Rosalie 8 1932
05. Petite Rosalie 8CV 1933
06. Rosalie 10 1933
07. Rosalie 1933
08. Rosalie 8A Berline 1933
09. Rosalie 8A Berline 1933
10. Rosalie 8A 1933
11. Rosalie 1933
12. Rosalie 1933
13. Rosalie 1933
14. Rosalie 10 cabriolet 1934 (fotografie Clay)
15. Rosalie NH Berline 1934
16. Rosalie 15 CV
17. Rosalie
18. Rosalie
19. Rosalie
20. Rosalie 10 Conduite Intérieure 1933 (fotografie Clay)

De laatste achterwielaangedreven Citroëns.

In het volgende hoofdstuk zullen we deze serie over de geschiedenis van de achterwielaangedreven Citroëns afsluiten met de geboorte van de Traction Avant en het overlijden van André Citroen.

Scroll naar boven