Deel 5, de Citroën AC 6

Deel 5, de Citroën AC6

Op de Autosalon van Parijs in 1928 werden de AC4 en AC6 gelijktijdig gepresenteerd. In het vorige hoofdstuk hebben we al uitvoerig stil gestaan bij de AC4, dus nu de AC6.

De AC6.

Naast de 1,6-liter 4-cilinder AC4 wachtte de bezoekers van het autosalon van oktober 1928 een grote verrassing: de 2,5-liter AC6. Dit model is de eerste 6 cilinder die in serie is geproduceerd bij Citroën. Met deze auto probeert de fabriek klanten te trekken die meer willen dan de 10 HP. Maar dat blijkt moeilijk. Sterker nog, de nieuwe AC6 (ook wel C6 genoemd) zal niet hetzelfde succes beleven als de AC4. Ondanks een aantrekkelijke prijs en onmiskenbare kwaliteiten van souplesse, stilte en kracht slaagde de 6-cilinder Citroën er niet in zichzelf op te dringen. De overdreven gelijkenis met zijn kleinere broertje zit hem ongetwijfeld dwars en daarom zal de C6 zeer snel veranderen in de C6E.

De algemene techniek van de AC6 komt vrij dicht in de buurt van de AC4. Alleen het aantal cilinders verandert, evenals bepaalde details. De distributie wordt bijvoorbeeld geregeld door tandwielen op de C4 en door een ketting op de C6. Er is nog een ander intern verschil tussen de twee modellen: de C4 heeft een benzinetank van 38 liter die onder de motorkap is geplaatst en de carburateur voedt door zwaartekracht; de C6 heeft een tank van 55 liter die zich aan de achterkant van het chassis bevindt en de toevoer wordt gedaan door een benzinepomp die op het chassis is geplaatst.

De eerste AC6-serie krijgt platte velgwielen die nog steeds erg veel lijken op die van de B14 en een motorkap waarvan de ventilatieopeningen slechts 3/4 van de lengte beslaan. Maar de van de B14 geërfde platte velgwielen gingen niet lang mee op de eerste AC6’s. Een half jaartje later worden de Citroëns C6E al uitgerust met wielen met gebogen velgen.

01. AC6 1930

Onder druk gezet door het relatieve falen van de eerste C6, besloot Citroën dit model zo snel mogelijk aan te passen. Vanaf het voorjaar van 1929, amper zeven maanden na de eerste presentatie, nam een ​​vergrote C6 – bekend als de C6E – het stokje over van de C6. De carrosserie en spoorbreedte zijn 7 cm breder, wat het door klanten gewenste verschil tussen de C6 en de C4 accentueert. Ook het passagierscompartiment profiteert van deze verbreding, evenals een beter leesbaar dashboard. Wat er aan het uiterlijk verandert? Er worden bimetalen bumpers toegevoegd en standaard wordt een schelpvormige kofferbak gemonteerd. De mechanische aanpassingen zijn beperkt: nieuwe zuigers, opnieuw ontworpen inlaatspruitstuk, handrem die op de transmissie werkt in plaats van op de achterwielen. Het aanbod aan carrosserieën is uitgebreid met twee modellen gebouwd op het lange chassis met een wielbasis van 3,12 m: een ‘Grand Touring’ sedan en een ‘Grand Touring’ torpedo. De hele carrosseriereeks profiteert van de C6E-naamgeving (en presentatie), maar alleen de sedans, Grand Touring-sedans en de commerciële wagens worden echt verbreed (1,39 m); alle andere carrosserieën behouden de spoorbreedte van 1,32 m.

Terwijl de C4 op de Autosalon van 1929 de C4 lll werd, werd de C6E omgevormd tot de C6F. Uiterlijk zijn de verschillen tussen de twee modellen klein, hooguit valt te denken aan de zonneklep die nu is versierd met een V-vorm en een nieuw soort wielen, uitgerust met grote wieldoppen die de 5 bevestigingsmoeren afdekken (in plaats van 4 op de C6E van het voorgaande jaar). De spoorbreedte gaat van 1,39 m naar 1,42 m en sluit daarmee aan bij de Amerikaanse standaardbreedtes. De mechaniek van de C6F krijgt relatief veel verbeteringen, maar ze zijn allemaal alleen van belang voor de details. De carrosserie blijft identiek aan die van de C6E. De motor van de C6 stelt André Citroën in staat een kleine snelle vrachtwagen te gaan ontwikkelen. De 1800 kg die in 1929 uitkwam (en al snel 2 ton werd) was een uitstekende vrachtwagen die in alle takken van handel en nijverheid gewaardeerd werd. De 6-cilindermotor heeft dezelfde afmetingen als bij de sedan en de versnellingsbak heeft 4 versnellingen (deze versnellingsbak zal in 1931 ook in een bepaald aantal C6F’s worden ingebouwd, die bedoeld zijn voor bergachtige streken.

De C6F veranderde helemaal niet bij gelegenheid van de Autosalon van Parijs in 1930. De enige wijzigingen betroffen het carrosseriegamma, dat werd uitgebreid met een sedancoupé, drie maanden later gevolgd door een Landauletcoupé. Tegelijkertijd verdween de sedan op een normaal chassis en bleef er in de C6F 1931-reeks alleen een Grand Tourisme sedan op een lang chassis over. In februari 1931 lanceerde A. Citroën een luxueuze versie van zijn C6 ‘CGL’ (Citroën Grand Luxe). Het is een zeer goed uitgeruste auto, waarvan de mechaniek tal van wijzigingen heeft ondergaan: cilinderinhoud verhoogd tot 2650 cm3 door de boring te vergroten, vermogen 53 pk in plaats van 45, krukas in slijtvast staal gemaakt, speciale drijfstangen, cilinderkop met waterbypass voor het koelen van bougies, kleppen met dubbele veren, enz… Uiterlijk is de nieuwe C6 ‘CGL‘ te herkennen aan veel details: grille met chromen lamellen met regelbare opening gecontroleerd door een thermostaat, motorkap voorzien van draaibare kleppen, twee reservewielen, triplex ruiten, motorkaplantaarns en verlengde achterspatborden. De interieuruitrusting is bijzonder netjes en het dashboard is voorzien van verlichting. Zeven carrosserieën vormen deze super Citroën 1931-reeks, waaronder een zeer aantrekkelijke nieuwe roadster.

Op de Autosalon van Parijs werd in 1931 de opvolger van de C6F gelanceerd: de C6G. Deze kreeg net als de  C6 ‘CGL’ de 2650 cc-motor, maar met een toerental beperkt tot 2700 tpm, wat het vermogen terugbracht tot 50 pk. De koeling van deze motor is verbeterd door een nieuwe high-flow pomp. Net als bij de 4-cilinder krijgt de carburateur een choke die koude starts vergemakkelijkt en de remmen worden verbeterd. Qua uiterlijke lijkt de C6G erg op de vorige C6 ‘CGL’, hoewel de prijs aanzienlijk lager is. Alleen de bumpers verschillen van de C6 ‘CGL’ 1931; het zijn verchroomde bumpers met een vierkante doorsnede, enkel aan de voorkant en dubbel aan de achterkant. De carrosserieën van de C6G berlines en sedans zijn uniform gehouden met de C4G, dat wil zeggen dat ze nu hetzelfde dak en dezelfde deuren hebben. Het aanbod aan fabriekscarrosserieën wordt op de C6G verder uitgebreid met een landaulet-sedan, waarvan maar zeer weinig exemplaren op de markt moeten zijn gebracht. A. Citroën neemt ook twee speciale versies koetswerk op in zijn C6G-gamma: een “Toutalu” sedan gemaakt door Million-Guiet (patent van Vizcaya) en een gesloten of cabriolet met koetswerk van SICAL (Société Industrielle de Carrosserie Levallois Automobile).

 

Foto’s 02 t/m 11

02. AC6 1929
03. AC6 cabriolet 1929
04. AC6 Conduite intérieure 1929
05. AC6 Coupé 1929
06. Idem
07. AC6G 1932
08. AC6 Cabrio
09. AC6 Cabrio
10. AC6

 

De Petite Rosalie

In het volgende hoofdstuk laten we zien hoe Petit deze kleine Rosalie is en vervolgen we de historie van de achterwielaangedreven Citroëns.

 

Scroll naar boven